Tijdens de Statenvergadering van 8 februari kwam het Statenvoorstel over de erkenning van de Utrechtse rol in het slavernijverleden van Nederland aan bod. Dit voorstel vloeit voort uit onderzoek dat in eerste instantie werd gedaan naar de betrokkenheid van de gemeente Utrecht bij slavernij. Daaruit kwam naar voren dat ook rechtsvoorgangers van de Provinciale Staten van Utrecht daarin een rol hadden gespeeld.
Bijzonder aan het voorstel was dat vrijwel alle partijen in de Staten het voorstel steunden. Mede-initiatiefnemer Arthur Kocken daarover: “Juist bij dit onderwerp was het van belang samen te zoeken naar waar we het WEL met elkaar over eens zijn.” Deze brede consensus kon ontstaan doordat in de werkgroep van initiatiefnemers de consent-methode is gevolgd. Daarbij wordt een besluit alleen genomen indien alle aanwezigen het ermee eens zijn.
Het aangenomen voorstel geeft de provincie de volgende opdracht: “Het erkennen van het aangedane leed door de slavernij, ook door het toenmalige bestuur van de Provincie Utrecht, en de doorwerking daarvan in het heden.” Woordvoerder Baerte de Brey over die blijvende aandacht vanuit de provincie: “Dit besluit biedt een politiek breed gedragen vertrekpunt voor een gezamenlijk proces over dit deel van ons verleden”. Dat proces zal onder meer gaan plaatsvinden in de vorm van dialoogtafels en verder onderzoek naar de precieze rol.