Kadernota: Mobiliteit

In de kadernota lezen wij een voortzetting van het huidig eenzijdige collegebeleid op het gebied van mobiliteit. D.w.z. de focus bij intensivering van het OV en bij de ontwikkeling van het fietsgebruik. Daarnaast slechts aandacht voor het onderhoud van het bestaande wegennet en geen focus op het wegnemen van verkeersknelpunten. Denk daarbij aan verbetering van op- en afritten, de aanleg van rondwegen rond woonkernen buiten het verstedelijkte gebied, vernieuwing van de infrastructuur om de autostroom aan de rand van het verstedelijkte gebied beter op te kunnen vangen of extra wegen om nieuwe woningbouwlocaties óók voor autogebruikers beter te kunnen ontsluiten. 


Door het college wordt een zogenaamd ‘multi-modaal’ mobiliteitsbeleid gevoerd, maar het toenemend aantal autogebruikers komt er bij dit college bekaaid van af. Daarnaast zien we nog steeds een zekere mate van OV-mijdend gedrag onder reizigers en stappen forenzen niet massaal op de fiets voor het woon-werkverkeer. De VVD vindt ook dat het college tot op heden geen urgentie heeft getoond voor de doorontwikkeling van vervoersknooppunten als verbindend onderdeel in het gecombineerd gebruik maken van OV, fiets én auto. Omdat wij dit alles onvoldoende vinden getuigen van realiteitszin en erg politiek gekleurd, hebben wij een motie ingediend waarin we het college oproepen beter te luisteren naar de mobiliteitsbehoeftes van Gemeenten en eventueel een herprioritering door te voeren op de besteedbare middelen. Deze motie kon niet op voldoende steun rekenen vanuit de Staten.


Aangezien het nieuwe college van de Gemeente Utrecht eindelijk heeft aangegeven vanaf 2035 de eerste steen te willen leggen voor woningbouw in de polder Rijnenburg, heeft de VVD een motie ingediend om de studiefase naar het doortrekken van een tramlijn naar Rijnenburg te concretiseren. Deze voorziening is door de Gemeente als voorwaarde gesteld en we weten uit ervaring dat dergelijke infrastructurele projecten veel tijd vragen en meestal uit de planning lopen. Toch werd deze motie door het college als te vroeg beoordeeld en ontraden, waarop de meerderheid van de Staten tegen stemden.